Nieuws

Verduidelijking veilingregeling in omzetbelasting

Hoge Raad: Een veilinghouder is omzetbelasting verschuldigd over de door hem toegevoegde waarde. Die toegevoegde waarde bestaat enerzijds uit de aan de verkoper in rekening gebrachte commissie en anderzijds uit het aan de koper in rekening gebrachte opgeld.

Een veilinghouder verkocht via zijn veiling goederen, die voor het grootste deel afkomstig was van particulieren. Bij verkoop van goederen via de veiling bracht de veilinghouder aan de particuliere verkopers een commissie in rekening. Aan de kopers bracht hij opgeld in rekening. De verkoper ontving van de veilinghouder per saldo de hamerprijs verminderd met de commissie. De veilinghouder meende dat hij over de commissie geen omzetbelasting was verschuldigd. De Hoge Raad is het daarmee niet eens. De Hoge Raad bepaalt dat de aankoopprijs voor de margeregeling moet worden verminderd met de door de veilinghouder in rekening gebrachte commissie. Voor de opbrengst moet de hamerprijs worden vermeerderd met het door de koper betaalde opgeld. De veilinghouder meent geen omzetbelasting verschuldigd te zijn over de commissies die hij particuliere verkopers in rekening brengt, omdat hij de verschuldigde btw niet achteraf op de particuliere verkopers kan verhalen. De Hoge Raad oordeelt dat de af te dragen omzetbelasting wordt geacht in de winstmarge te zitten die door de veilinghouder is behaald. Ook is het niet in strijd met het Unie-recht om particuliere verkopers op een veiling te belasten voor de ingehouden commissie. Het gaat hier namelijk om door de particulier gemaakte kosten voor het laten veilen van goederen, die als vergoeding voor een afzonderlijke, belastbare prestatie in de heffing van omzetbelasting moet worden betrokken. Ook is er geen strijd met Europese regelgeving, de te heffen omzetbelasting van de veilinghouder komt in resultaat overeen met de bepalingen in de Btw-richtlijn 2006.

Bron: Hoge Raad, 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1867

Facebook
Twitter
LinkedIn
WhatsApp
Email