Hof Amsterdam: Bij het bepalen van het werkelijk rendement is de inflatie niet van belang. Het gaat om het nominale rendement op het vermogen. Aangezien de cryptovaluta in één jaar tijd bijna 96% van de waarde heeft verloren, is aannemelijk dat het rendement op het hele box 3-vermogen nihil was.
In deze zaak had een vrouw verschillende bezittingen voor box 3. Zij hield op 1januari 2018 de blooteigendom van een vordering van € 90.000 op haar grootouders. Deze blooteigendom vertegenwoordigde een waarde van € 10.800. Zij had op die datum ook nog een vordering van € 669 en € 154.016 aan cryptovaluta (zogenoemde altcoins). De waarde van de blooteigendom en de overige vordering waren op 1 januari 2019 gestegen, maar de cryptovaluta had nog maar een waarde van € 5.987. De inspecteur stelde (te laat) beroep in tegen het oordeel van Rechtbank Noord-Holland dat het werkelijke box 3-rendement in 2018 nihil was. Hof Amsterdam nam het beroep in behandeling, omdat de termijnoverschrijding was te wijten aan een foutieve notificatie door de rechtbank. Ook het hof concludeerde dat het werkelijk rendement op nihil kon worden gesteld. De vordering waarvan de vrouw de blooteigendom had, moest ook bij de bepaling van het werkelijk rendement worden gewaardeerd volgens de regels van het Uitvoeringsbesluit IB 2001 in plaats van de waarde van de volledige vordering. Anders dan de vrouw betoogde, moest voor het werkelijk rendement geen rekening worden gehouden met inflatie. Alleen het nominale rendement was van belang. Het was aannemelijk dat het werkelijke rendement op haar cryptovaluta in 2018 negatief was, waardoor het rendement op het gehele box 3-vermogen op nihil kon worden gesteld.
Bron: Hof Amsterdam, 15 oktober 2024. ECLI:NL:GHAMS:2024:2977