De Kennisgroep deelnemingsvrijstelling heeft zich uitgelaten over de berekening van het liquidatieverlies van een geliquideerde tussenholding die een tussentijds kapitaalstorting heeft gedaan in een vervreemde deelneming.
Moedervennootschap M richt dochtervennootschap TH op en stort daarin € 100 kapitaal. Met dit kapitaal verwerft TH alle aandelen in KD voor een prijs van € 100. Een jaar later stort M € 300 kapitaal in TH. TH stort ditzelfde bedrag direct door in KD. Enkele jaren later wordt KD vervreemd voor € 50 en vervolgens wordt TH ontbonden en vereffend. De liquidatie-uitkering aan M bedraagt € 50, namelijk de door TH bij de verkoop van KD ontvangen contanten. Wat is in deze casus de omvang van het door M in verband met de ontbinding en voltooide vereffening van TH in aanmerking te nemen liquidatieverlies in de zin van de Wet Vpb 1969? Kennisgroep: Het liquidatieverlies bedraagt nihil. Het liquidatieverlies wordt in beginsel gesteld op € 350, zijnde het door M opgeofferde bedrag voor TH van € 400 verminderd met de liquidatie-uitkering van € 50. Tot het vermogen van TH heeft een deelneming (KD) behoord die is vervreemd. KD is in waarde gedaald vanaf de verkrijging van de deelneming in TH door M. Het liquidatieverlies wordt slechts in aanmerking genomen voor zover dit verlies het bedrag van de waardedaling te boven gaat. Voor de bepaling van de waardedaling van KD dient naast de aankoopprijs van € 100 rekening gehouden te worden met de tussentijdse kapitaalstorting van TH in KD van € 300. De waardedaling wordt derhalve becijferd op € 350. Omdat het liquidatieverlies zoals dat is berekend de waardedaling van € 350 niet overstijgt, bedraagt het door M in aanmerking te nemen liquidatieverlies nihil.
Bron: Belastingdienst. 28 juni 2024, KG 0232024 8