Nieuws

Gelijke behandeling niet-erkend kind voor de erfbelasting

Hoge-raad: een buitenhuwelijks niet-erkend, kind kan niet worden gelijkgesteld met een bloedverwant en heeft dus wettelijk geen recht op de kindvrijstelling en het lage tarief van de erfbelasting voor eerstegraads verwanten. Voor deze discriminatie bestaat echter geen redelijke rechtvaardiging. De wetgever moet deze discriminatie wegnemen.

Het ging hier om een man die niet als kind was erkend door zijn biologische vader, maar met hem wel eenzelfde soort band had als een vader met een eigen kind. De inspecteur weigerde toepassing van de kindvrijstelling en tariefgroep 1, en behandelde de man voor zowel de vrijstelling als het tarief als een ‘overige verkrijger’. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat ook een biologisch kind voor de erfbelasting kon worden aangemerkt als een eerstegraads bloedverwant, en kende zowel tariefgroep 1 als de kindvrijstelling toe. De staatsecretaris tekende cassatie aan tegen de uitspraak van het hof. De Hoge Raad achtte dit een verkeerde uitleg van de wet, omdat er wel degelijk sprake moet zijn van een familierechtelijke verhouding. Het cassatieberoep van de staatssecretaris was daarom gegrond. De Hoge Raad oordeelde echter ook dat de regeling in de Successiewet voor niet-erkende kinderen strijdig was met het discriminatieverbod in het EVRM. Volgens het EVRM moest iemand waarmee een nauwe persoonlijke band (family life) bestaat, hetzelfde worden behandeld als een erkend kind. Het oplossen van deze discriminatie is echter niet aan de Hoge Raad maar aan de wetgever. Aangezien de aanslag was opgelegd conform de (huidige) wettekst, moest die in stand blijven. De inspecteur had terecht het tarief voor overige verkrijgers (tariefgroep 2) en de vrijstelling voor overige verkrijgers toegepast.

Bron: Hoge Raad, 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1130

Facebook
Twitter
LinkedIn
WhatsApp
Email