Een ondernemer die een werknemer ontsloeg en zijn bedrijf liquideerde en voortzette in een nieuw bedrijf, moest de ontslagen werknemer toch een ontslagvergoeding betalen vanuit zijn nieuwe bedrijf.
In deze zaak heeft de kantonrechter een uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil waarin de werknemer een vordering heeft ingesteld tegen zijn voormalige werkgever en diens indirecte bestuurder, collectief aangeduid als de werkgever. De crux van de zaak was dat de werkgever de oorspronkelijke onderneming, X BV, had geliquideerd en de bedrijfsvoering had voortgezet in Y BV. De werkgever poogde hiermee de financiële verplichtingen jegens de werknemer te ontlopen. De kantonrechter heeft deze manoeuvre echter niet geaccepteerd. Op grond van de leerstukken van overgang van onderneming en bestuurdersaansprakelijkheid oordeelde de rechter dat Y BV als de feitelijke voortzetter van de bedrijfsactiviteiten van X BV de financiële verplichtingen jegens de werknemer diende na te komen. Daarnaast werd de indirecte bestuurder van X BV persoonlijk aansprakelijk gesteld voor het geval dat Y BV niet aan deze verplichtingen zou voldoen. De kantonrechter heeft overwogen dat de werknemer ex artikel 7:681 lid 1 sub a en b BW jegens de werkgever aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. De werknemer had een billijke vergoeding van zes maandsalarissen gevorderd, refererend aan zijn leeftijd en de ernst van het verwijtbaar handelen van de werkgever. De werkgever betoogde dat een dergelijke vergoeding disproportioneel zou zijn, gezien de korte duur van de arbeidsovereenkomst en bijzondere omstandigheden zoals een financiële noodsituatie. Conform deze overwegingen heeft de kantonrechter Y BV en de indirecte bestuurder van X BV hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 13.995 bruto, een transitievergoeding van € 3.020 bruto, en een billijke vergoeding van € 23.031 bruto, alles vermeerderd met de wettelijke rente.
Bron: Rechtbank Overijssel: 25 augustus 2023. ECLI:NL:RBOVE:2023:3438