Hof Den Haag: Reizen van de woonplaats van een werknemer naar zijn arbeidsplaats en van de arbeidsplaats naar de woning van zijn partner binnen 24 uur zijn te kwalificeren als woon-werkverkeer.
Een werknemer stond in 2020 ingeschreven in een bepaalde woonplaats, was gescheiden en verbleef ook regelmatig bij zijn nieuwe partner. Hij had een auto van de zaak, waarvoor een verklaring geen privégebruik was afgegeven. De inspecteur legde een naheffingsaanslag loonheffingen op. De inspecteur vond dat de reizen van de woning van de partner naar de arbeidsplaats of andersom privékilometers waren. Bij Hof Den Haag was in geschil of de reiskosten vanaf de woning van de partner naar de arbeidsplaats als zakelijke woonwerkverkeerkilometers konden worden aangemerkt. Het Hof overwoog dat de uitdrukking ‘woon-werkverkeer’ niet is gedefinieerd in de Wet LB 1964. Wel is op basis van rechtspraak sprake van woon-werkverkeer als wordt gereisd tussen de woon- of verblijfplaats en het werk. Daarbij moet de heen- en terugreis wel plaatsvinden binnen 24 uur. Vaststond dat de werknemer 487 privékilometers had gereden. De inspecteur achtte de kilometers tussen de woning van de partner en de arbeidsplaats niet zakelijk, omdat er geen verblijfplaats was bij de nieuwe partner en geen sprake was van woon-werkverkeer. Het Hof was van oordeel dat de woning van de partner wel een verblijfplaats was. De werknemer was in een periode van vijf maanden, wel 19 keer naar die woning gereisd. Hij overnachtte daar en bracht er diverse weekends door. Daardoor stond die woning ook ter beschikking aan die werknemer en was deze dan ook een verblijfplaats.
Bron: Hof Den Haag, 12 maart 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:908